Aankomst in het kamp Gleiwitz
En ze zagen eruit! Potsierlijk, vreselijk. Er was er niet eentje die een greintje vlees op z'n botten had.
In het Midden-Zuiden van Polen, in Opper-Silezië, ligt een strook van steden, waaronder Gliwice, Zabrze, Bytom, Chorzów, Katowice en Sosnowiec. Deze steden zijn ontstaan dankzij grote voorraden steenkool en ertsen in deze regio. Tot halverwege de negentiende eeuw is Opper-Silezië een dunbevolkt bosgebied. De mijnen en de staalindustrie kunnen pas op grote schaal worden ontwikkeld nadat omstreeks 1850 een spoorlijn is aangelegd van Berlijn naar Opper-Silezië. De mijnen en de staalfabrieken ‘hangen’ aan het spoor waarlangs de gewonnen voorraden worden afgevoerd, de nederzettingen ‘hangen’ aan de industrie. Omstreeks 1900 behoort Opper-Silezië tot de belangrijkste mijn- en staalgebieden van Europa. Duitse grootindustriëlen hebben er de touwtjes in handen en het Duitse Rijk neemt het staal af. Gliwice heet dan Gleiwitz, Bytom Beuthen. Chórzow is Königshütte en Zabrze Hindenburg. Niet lang na de Eerste Wereldoorlog vindt echter een grenscorrectie plaats. Alleen het westelijke deel met Bytom, Zabrze en Gliwice blijft in Duitse handen; de rest wordt Pools. Maar in 1939 nemen de Duitsers het gebied weer in. Het levert immers grondstoffen die onmisbaar zijn voor de Duitse oorlogsindustrie.